‘Verzet’ is een ruim begrip, dat de georganiseerde weerstand overstijgt. Zo vallen onder deze noemer ook tal van kleine acties van burgers. Zonder dat ze al te grote risico’s willen nemen, proberen ze toch hun afkeer te tonen van de bezetting en de Duitse overheerser. Ook in Antwerpen stellen burgers daden van klein verzet.
Het verzet tijdens de Tweede Wereldoorlog staat bekend als de zware en moedige strijd van een beperkte minderheid, volledig gehuld in de clandestiniteit. Slechts weinigen durven zich te wagen aan dit ondergrondse weerwerk tegen de bezetter. Toch zijn er een heel aantal burgers die, zonder geassocieerd te zijn met de weerstand, kiezen voor kleine acties tegen de Duitse bezetter of lokale collaborateurs. Het opzichtig dan wel subtiel dragen van de Belgische driekleur, het schilderen van V-tekens in het straatbeeld, het verplaatsen van Duitse verkeerssignalisatie. Het lijken slechts kleinigheden, maar ze geven de dader een kans om zijn anti-Duitse sentiment te etaleren. In de geschiedschrijving is dit fenomeen vandaag beter bekend onder de naam ‘verzetjes’, naar de term van de Nederlandse historicus Chris van der Heijden.
Geweldloos verzet
Terwijl het georganiseerde verzet pas een sterke toename kent vanaf 1942, komen deze kleinere en meer symbolische verzetjes al vaak voor tijdens de twee eerste oorlogsjaren. Zo ontvreemdt Louis Pighini, die winkel houdt aan de Handschoenmarkt, samen met zijn zoon op 28 mei 1940 de nazivlag van de Onze-Lieve-Vrouwekathedraal. Pighini treedt later in de oorlog toe tot het georganiseerde verzet. Maar deze vroege actie onderneemt hij op eigen houtje uit frustratie over de Belgische capitulatie en het nieuwe Duitse bezettingsregime.
De Antwerpenaar is zeer creatief in het ventileren van zijn onvrede. Een belangrijke bron van inspiratie haalt hij uit de ervaringen van de Eerste Wereldoorlog. Ook dan al krijgt de bezetter te kampen met dit soort van lokale verzetjes.
Tijdens de periode van 1914-‘18 tonen segmenten van de bevolking hun trouw aan België. Sommigen dragen van tricolore kokardes, een insigne in de Belgische kleuren. Anderen vernoemen hun pasgeboren kinderen naar het koningspaar, Albert en Elisabeth. De politie kan tijdens de nationale feestdag op 21 juli 1915 met moeite de volksmassa uit elkaar drijven aan het Koninklijk Paleis op de Meir en het standbeeld van Leopold I.
Deze trend zet zich tijdens de Tweede Wereldoorlog voort. Meer onschuldige acties zijn het vertellen van anti-Duitse moppen achter gesloten deuren, het doorgeven van spottende rijmpjes of het maken van een vuil gebaar achter de rug van een soldaat. Iets gedurfder is het schilderen van V-tekens (symbool voor de gehoopte geallieerde overwinning) of de Belgische driekleur in het straatbeeld. Zo hangt een waaghals op 8 augustus 1943 de Belgische vlag boven in een telefoonpaal in Berchem. Dit soort acties, hoe beperkt ze ook zijn in omvang, zorgen voor grote frustraties bij de bezetter. Deze verbiedt namelijk uitdrukkelijk het tonen van patriotisme.
Beladen plekken
Op 21 juli 1942 staat een mededeling in de dagorders van de Antwerpse politie. Dat zijn bijzondere mededelingen over vermiste personen, diefstallen, enzovoort. ‘Op de reklaamzuilen staande op de Meir, nr. 1, tegenover het magazijn Miprix, en de telefoonkabien tegenover het huis nr. 116, werden de Belgische kleuren zwart-rood-geel geschilderd met in het zwart de letter V, door onbekenden.’ De datum noch de symboliek van de schilderingen zijn toevallig. De meest geliefde manier om het ongenoegen over de bezetting te uiten, is het onderstrepen van de trouw aan het vaderland.
De Belgische vlag is het symbool bij uitstek van de anti-Duitse vijandigheid. Antwerpenaars proberen deze vooral te tonen op belangrijke data: de nationale feestdag, 11 november en de verjaardagen van geliefde koningen. Op 21 juli 1941 bijvoorbeeld trekken enkele Antwerpenaars naar de historische binnenstad, getooid met tricolore bloemen en insignes. Die provocatie laten Duitsgezinden niet zomaar passeren. Al snel doen er zich relletjes voor wanneer leden van de Dietsche Militie-Zwarte Brigade (een organisatie van nazigezinde militanten binnen de partij VNV) lintjes in de Belgische kleuren trekken van mensen die deze dragen.
Op deze dagen zijn er een aantal plekken in de stad waar vormen van geweldloos verzet tot ontwikkeling komen. Belangrijk zijn het Koninklijk Paleis op de Meir en het Monument voor de Gesneuvelden van de Eerste Wereldoorlog. Op verschillende momenten komen Antwerpenaren hier samen of leggen ze bloemen neer.
Tegen de bezetting
Dergelijke acties door burgers zijn meestal niet gericht tegen het Duitse leger of individuele Duitse soldaten. De schuld voor de ontberingen en het leed van de oorlog wordt eerder gelegd bij het bezettingsregime als geheel. Diezelfde vaststelling geldt niet voor zij die heulen met de nazibezetter. Individuele collaborateurs zijn wel vaak het mikpunt van anonieme optredens, zoals het beschilderen van een gevel, het inslaan van ruiten of afleveren van dreigbrieven. Hier is de grens tussen ‘onschuldige’, geweldloze verzetjes en intimidatie en geweld, flinterdun.
De bezetter laat deze acties niet zomaar gebeuren. In januari 1941 al verspreidt provinciegouverneur Jan Grauls namens de bezetter het bericht dat er op gevels of afsluitingen geen anti-Duitse opschriften mogen staan. De eigenaar is verplicht deze zo snel mogelijk te verwijderen. In juli 1942 beveelt de bezetter uitdrukkelijk dat uitingen van patriottisme op de nationale feestdag verboden zijn. Deze en talrijke andere Duitse verordeningen maken duidelijk dat ‘verzetjes’, hoe kleinschalig ook, niet zonder gevaar zijn. Wie betrapt wordt, riskeert zware sancties. Toch zijn de Duitse pogingen om deze individuele uitingen in te perken, tevergeefs. De mogelijkheden zijn oneindig, zelfs niets doen is een vorm van verzet. Zo roepen weerstandsgroepen bijvoorbeeld op om tijdens verschillende symbolische dagen op geen gecensureerde pers te kopen of tussen bepaalde uren het huis niet te verlaten.
Kleur bekennen
Tijdens de bezetting tekent zich een kleine witte en zwarte minderheid af (het verzet en de collaboratie), gescheiden door een grote grijze massa die zich onverschillig lijkt op te stellen in het conflict. Die massa neemt aanvankelijk geen uitgesproken houding in tussen de twee partijen en concentreert zich op overleven onder de sobere bezettingsomstandigheden.
Het onderzoek van historicus Antoon Vrints heeft aangetoond dat de verzetjes, die al vroeg in de oorlog van start gaan, een kanttekening maken bij deze voorstelling. Ze bewijzen dat binnen dit zogenaamde grijs, ruimte is voor een heel aantal schakeringen. Al vanaf het begin van de bezetting neemt een deel van de Antwerpenaars een pro-geallieerde houding in. Zonder zich te engageren voor de weerstand, willen deze mensen uiting geven aan hun frustraties over het bezettingsregime. Doorheen de oorlog gaan steeds meer mensen zich ‘Engelsgezind’ noemen, hopend op de bevrijding door de Britse, later geallieerde troepenmachten. Het is moeilijk om vandaag de omvang van deze groep pro-geallieerden in te schatten, deze evolueert ook naarmate de oorlog vordert. Toch is het zeker dat kleine burgerlijke verzetsacties geen marginaal fenomeen zijn tijdens de bezetting.