De bezetting verstoort het dagelijkse leven in België en dat geldt ook voor de schoolgaande jeugd. Tijdens de eerste maanden van de Duitse machtsovername lijken de scholen nog een zekere mate van continuïteit te kunnen garanderen. De Belgische administratie blijft namelijk verder functioneren. Toch vinden er gaandeweg steeds meer veranderingen plaats. Die gaan van subtiele aanpassingen van de leerstof, tot het sluiten van de scholen tijdens periodes van zware bombardementen.
‘Oh dan moeten we niet naar school!’
Op 10 mei 1940 is ook in Antwerpen de oorlog dichtbij. Wanneer de eerste bommen inslaan op het vliegveld van Deurne, kiezen vele gezinnen voor de vlucht. Tijdens deze woelige eerste oorlogsweken sluiten de meeste scholen de deuren. Na de Belgische capitulatie op 28 mei keren de gevluchte Antwerpenaren langzaamaan terug naar de stad. Het schoolleven start terug op.
Door het sterk ingeperkte openbaar vervoer moeten leerlingen meer tijd uittrekken om van en naar school te gaan. Voor velen begint de schooldag daarom extra vroeg. Sommige leerlingen moeten ook vroeger de klas verlaten om tijdig naar huis te kunnen. Om te voorkomen dat zij een leerachterstand oplopen, komen de hoofdvakken in de voormiddag aan bod.
Niet alleen het ritme van de schooldagen verandert. Bij aanvang van de bezetting herzien de Duitsers het lessenpakket van de scholen. Het doel dat zij voor ogen hebben is dubbel. Enerzijds wil de bezetter de Duitse cultuur en de Nieuwe Orde-ideologie introduceren in de Belgische scholen. Anderzijds wil hij voorkomen dat leerkrachten anti-Duitse propaganda verspreiden via de leerstof.
Om dat eerste doel te halen, krijgen leerlingen van het secundair onderwijs vanaf 1941 Duits als derde taal. De bezetter zorgt voor de bijscholingen voor leerkrachten zodat zij dit vak kunnen geven. Deze bijscholingen vinden plaats in Duitsland, wat ervoor zorgt dat deze leraren waarschijnlijk ook een portie nazipropaganda te verwerken krijgen.
Tezelfdertijd voert de Duitse overheerser veranderingen door in het bestaande curriculum. Reeds in het Belgisch Staatsblad van 11 oktober 1940 kondigt Marcel Nyns de oprichting aan van een commissie belast met de herziening van de schoolboeken. Nyns is de secretaris-generaal voor Openbaar Onderwijs en dus de belangrijkste onderwijsambtenaar in het bezette land. De commissieleden moeten, in opdracht van de Duitse overheid, ‘vergissingen in verband met historische feiten opsporen en subjectieve commentaren uit de schoolboeken verwijderen’. Concreet wil dit zeggen dat alle passages die kwetsend zijn voor het Duitse imago moeten verdwijnen. Verder beklemtoont de bezetter dat alle boeken die in Duitsland verboden zijn, ook in België uit de boekhandels moeten verdwijnen. In die lijsten van verboden boeken nemen onder andere de werken van Joden een belangrijke plaats in.
Door de trage werking en beperkte reikwijdte blijft de invloed van de commissie beperkt. Vooral het katholieke onderwijs, dat verantwoordelijk is voor de publicatie van heel wat schoolboeken, gaat op de rem staan en werkt de censurerende maatregelen tegen. Bovendien is het niet omdat de inhoud van de handboeken wijzigt, dat de leerkrachten die in de praktijk ook volgen.
Maatregelen tegen Joodse leerlingen
Op 1 december 1941 bepaalt de bezetter dat Joodse leerlingen niet langer les mogen volgen aan niet-Joodse scholen. Deze nieuwe wet maakt deel uit van een lange reeks anti-Joodse maatregelen van de nazibezetter. De regeling treedt onmiddellijk in werking voor het kleuteronderwijs en is in het daaropvolgende schooljaar van toepassing op alle onderwijsniveaus. De Antwerpse schepen van onderwijs die daar op toeziet is Robert - Rob - Van Roosbroeck. Hij dankt zijn positie als schepen in het Groot-Antwerpse schepencollege aan zijn nazisympathieën en lidmaatschap van de collaborerende organisatie DeVlag.
Schepen Van Roosbroeck is nauw betrokken bij de Duitse maatregelen en stelt gebouwen ter beschikking om de geplande segregatie uit te voeren. Een volgende visering van de Joodse kinderen komt er op 11 juni 1942. Die dag verplicht de bezetter het dragen van de Jodenster. Ieder Joods kind ouder dan zes jaar moet dit kenteken dragen. Diezelfde maand verbiedt schepen Van Roosbroeck op bevel van de Duitsers de deelname van Joodse kinderen aan schoolfeesten en uitstappen.
Schorsing van de lessen
Naarmate de bezetting vordert, komen de scholen voor steeds grotere uitdagingen te staan. Brandstof is schaars waardoor het verwarmen van schoolgebouwen tijdens de winter een grote uitdaging vormt. Ook zijn veel leerlingen verzwakt door de moeizame voedselbevoorrading in de stad. Liefdadigheidsorganisaties zoals Winterhulp proberen daar een antwoord op te bieden met extra voedselbedelingen in de scholen.
Tijdens de laatste oorlogsmaanden verslechtert de situatie nog. In Deurne bijvoorbeeld kan het Koninklijk Atheneum in het voorjaar van 1944 slechts rekenen op negentien van haar dertig leerkrachten. De leerlingen krijgen daardoor enkel nog hoofdvakken aangeleerd. Dat gebeurt tijdens vijf lesuren in de ochtend. Op dinsdag en vrijdag krijgen ze thuiswerk.
Heel wat schoolbesturen beslissen om de kerstvakantie met enkele weken te verlengen. Zij hopen zo het kolenverbruik laag te houden. In principe moeten de leerlingen deze verloren uren op vrije dagen inhalen. Ook de lesinhoud ondervindt nieuwe aanpassingen. Het vak lichamelijke opvoeding bijvoorbeeld krijgt hoe langer hoe meer bijzondere aandacht. Door de aanhoudende schaarste en onevenwichtige voeding hebben veel leerlingen een verzwakte lichamelijke conditie. Daarom mogen ze geen uitputtende oefeningen doen. De nadruk binnen het vak lichamelijke opvoeding verschuift daardoor naar meer algemene gezondheidszorg. Ademhalingsoefeningen en het bewegelijk houden van spieren krijgen de meeste aandacht.
Tijdens het laatste bezettingsjaar dwingen de oorlogsomstandigheden de scholen tot het nemen van extra maatregelen om de veiligheid van de kinderen en leerkrachten te garanderen. De overheid vraagt dat leerlingen tijdens de lessen brandblusapparaten, gasmaskers en gelijkaardig materiaal leren gebruiken. Evacuatieoefeningen voor een eventueel luchtalarm nemen ook gestaag toe. Dat is een direct gevolg van de geallieerde luchtbombardementen die een steeds groter gevaar vormen voor de burgerbevolking. Het doet de vraag naar schuilkelders in de scholen aanzienlijk stijgen.
Het einde is nog niet in zicht
Op maandag 4 september 1944 rijden Engelse tanks Antwerpen binnen en luiden zo de bevrijding in. Toch komt het schooljaar 1944-1945 maar moeilijk op gang door de V-bommen die de stad en daarmee soms ook de scholen treffen. Op 24 oktober 1944 slaat een V1 in op een school in de Haantjeslei. Het trieste gevolg zijn 12 doden en 33 gewonden. Het stadsbestuur wil gelijkaardige rampen in de toekomst vermijden en beslist voorlopig alle scholen te sluiten. Het wil zo de samenkomst van grote groepen leerlingen vermijden. Om de leerachterstand te beperken krijgen leerlingen huistaken en geven sommige leerkrachten les aan huis. Hoewel de scholen gesloten zijn, blijven de schuilkelders die er gevestigd zijn wel open. Zo kunnen voorbijgangers en buurtbewoners in geval van een bombardement schuilen.
Na afloop van V-bommen blijkt de sluiting van de scholen zijn nut bewezen te hebben. In 1945 telt Antwerpen volgens de nieuwe schepen van onderwijs Willem Eekelers 101 officiële onderwijsinrichtingen. Daarvan krijgen er niet minder dan 94 te maken met de gevolgen van bominslagen, vijf daarvan zijn volledig vernield.
Onrechtstreeks hebben de Duitse V-bommen nog een ander effect op de scholen. Als gevolg van de bombardementen zijn tal van huizen in Antwerpen en randgemeenten onbewoonbaar. Het stadsbestuur beslist daarom om verschillende publieke gebouwen in te richten als opvangcentra. Ook onbeschadigde schoolgebouwen bewijzen hier hun dienst en huisvesten vele stadsbewoners die hun woning zijn verloren. Onder andere de lokalen van de scholengroep op de Sint-Bernardsesteenweg en die van het Xaveriuscollege in Borgerhout zijn geschikt. Die laatste bieden plaats aan ongeveer 800 personen.
Het einde van de oorlog zorgt er dus niet voor dat alle leerlingen onmiddellijk hun lesactiviteiten kunnen hervatten. Toch kunnen de inspanningen die onderwijsinstellingen leveren om de schoolgaande jeugd veilig door deze jaren heen te loodsen, moeilijk overschat worden.