Grote problemen om aan voedsel te komen, drijven vele Antwerpenaren in 1941 tot wanhoop. De officiële voedselbevoorrading loopt spaak en de voedselprijzen op de zwarte markt zijn torenhoog. Net als in andere Belgische steden leidt de situatie tot protesten op straat. Vrouwen zijn de motor achter die protesten. Omdat zij vaak instaan voor de voedselvoorziening van het gezin, voelen zij de problemen het sterkst.
Op 21 mei 1941 vindt er een grote samenscholing plaats op de Antwerpse Grote Markt. De gebrekkig georganiseerde voedselbevoorrading brengt honderden mensen op de been. Het merendeel van de aanwezigen zijn vrouwen uit arbeidersmilieus. Vele huisvrouwen zijn dagelijks bezig met de zoektocht naar eten. Zo krijgen ze direct te maken met de officiële ravitaillering door de stad. Die initiatieven voor voedselbevoorrading zijn in hun ogen ontoereikend.
Ook de ongelijke toegang tot voedsel zorgt voor frustraties. Wie over een goed gevulde portemonnee beschikt, kan zijn rantsoenen aanvullen op de zwarte markt. Vele arbeidersgezinnen zien zich grotendeels uitgesloten van deze mogelijkheid. Ze zijn verontwaardigd over de hoge prijzen die woekeraars en anderen buiten het officiële voedselcircuit vragen.
Het is de Belgische Kommunistische Partij (BKP) die deze frustraties verder aanwakkert. Tijdens de weken voor de hongertocht moedigen communistische militanten op verschillende manieren vrouwen aan te protesteren tegen de karige rantsoenen. Zo hoopt de BKP haar aanhang onder de Antwerpse arbeidersbevolking te vergroten.
Voedselbevoorrading tijdens de Tweede Wereldoorlog
Aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog is het sterk geïndustrialiseerde België voor zijn voedsel niet zelfvoorzienend. Een heel aantal producten importeert het land per schip. Koffie en cacao komen volledig uit het buitenland. Voor vis, graan, kaas en veevoer zijn de Belgen voor de helft afhankelijk van import.
Wanneer de Britten bij de start van de bezetting een zeeblokkade opwerpen, valt de overzeese invoer volledig weg. Er komt hulp van de bezetter die wil vermijden dat honger leidt tot ordeverstoring. Maar tezelfdertijd doen de Duitsers regelmatig zelf opeisingen om de voedselvoorraad in Duitsland op peil te houden. De gevolgen laten zich sterk voelen in het ‘oorlogsdieet’ van de meeste Antwerpenaren. De gemiddelde calorie-inname van vele inwoners halveert, en dat reeds tijdens de eerste maanden van de oorlog.
Een aantal dagelijkse producten, zoals eieren of vlees, verdwijnt bij vele gezinnen van het menu. Van de voedingswaren die wel beschikbaar blijven, is de kwaliteit niet gegarandeerd. Het ‘dagelijkse’ brood bijvoorbeeld bevat meer en meer water waardoor de voedingswaarde vermindert. Nochtans vormt het samen met aardappelen de basis van het oorlogsdieet. Ook moeten bakkers beroep doen op een heel aantal surrogaten om het beperkte graan aan te vullen.
De overheid probeert de situatie in de hand te houden door het beschikbare voedsel te rantsoeneren en nieuwe regels af te kondigen. Zo krijgen gezinnen maandelijks zegels waarmee ze een vastgelegde hoeveelheid van bepaalde basisproducten kunnen kopen. Deze rantsoenen zijn al niet uitgebreid. Zo bedraagt het broodrantsoen vanaf juni 1940 225 gram per dag. Maar het probleem is vooral dat deze hoeveelheden in de praktijk niet kloppen. Tot 1942 kan de officiële markt slechts een derde tot de helft van de beoogde rantsoenen dekken.
De Duitse bezetter probeert hierop te reageren met de Nationale Landbouw- en Voedingscorporatie (NLVC). Deze organisatie is dan wel verbonden aan het ministerie van Landbouw en Voedselvoorziening, maar ze is volledig georganiseerd naar de richtlijnen van de Nieuwe Orde. Ze moet de volledige voedselproductie, -distributie en -verwerking organiseren. De NLVC voert strenge controles uit op de landbouwproductie om te voorkomen dat kostbaar voedsel uit het officiële circuit verdwijnt. Toch kan deze logge overheidsadministratie niet voorkomen dat een deel van de producten op de zwarte markt belandt.
De zwarte markt is een algemeen begrip dat alle mogelijke onwettige verkoop van voedsel en andere producten omvat. De praktijken variëren van een landbouwer die zijn aardappelen verkoopt aan stedelingen boven de officiële prijs tot smokkelaars die schaarse producten tegen woekerprijzen doorverkopen. Bij de uitbraak van de oorlog herinneren heel wat mensen zich de hongersnood tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ze leggen voorraden aan en kunnen deze tijdens de komende oorlogsjaren met heel wat winst terug verkopen. Ondanks de hoge prijzen wenden vele burgers zich tot de zwarte markt. Het is een van de weinige manieren om het karige rantsoen aan te vullen.
Niet alleen de gebrekkige bevoorrading leidt tot frustraties, maar ook het feit dat deze niet iedereen op dezelfde manier raakt. Een eerste verschil bestaat tussen de stad en het platteland. Wie op het platteland woont, staat vaak dichter bij de voedselproductie, waardoor hij gemakkelijker in zijn noden kan voorzien. Dorpelingen hebben ook vaak een eigen moestuin waarmee ze de tekorten kunnen opvangen.
Daarnaast verscherpt de rantsoenering de kloof tussen arm en rijk. Meer welgestelde gezinnen kunnen terecht op de zwarte markt en vullen gemakkelijk hun rantsoen aan. Wie het met minder moet doen, heeft deze optie niet. Vooral de stedelingen die in loonarbeid werken voelen dus de voedseltekorten. Bijna 80 % van hun inkomen moeten ze besteden aan eten.
De rol van de vrouw
Hoewel het hele gezin te lijden heeft onder de moeilijke voedselomstandigheden, wordt in vele gevallen de huisvrouw extra getroffen. Zij is vaak verantwoordelijk voor het voorzien van voedsel voor de andere gezinsleden. Vrouwen staan uren in de rij bij lokale winkels, in de hoop iets degelijks te krijgen voor hun rantsoenzegels. Om het rantsoen aan te vullen, proberen ze te ruilen met kennissen of trekken ze naar het platteland om bij landbouwers etenswaren te kopen. De zoektocht naar eten vormt voor vrouwen een constante zorg en veroorzaakt in vele gezinnen spanningen als de resultaten teleurstellen.
Voedselprotesten
De oorlog is wat de bevoorrading betreft op de verkeerde voet begonnen. Tijdens de winter van 1940-1941 verergert deze situatie nog. Door de oorlogsomstandigheden in mei 1940 valt de oogst van dat jaar bijzonder slecht uit. Vele velden zijn vernietigd tijdens de Achttiendaagse Veldtocht, andere zijn niet bewerkt doordat hun eigenaars gemobiliseerd of gevlucht zijn. Tegen de lente van 1941 zijn de vooroorlogse voorraden stilaan uitgeput en komt een aantal steden weken zonder brood te zitten. Deze situatie beperkt zich niet tot België. Verschillende West-Europese landen hebben dezelfde problemen.
In verschillende Belgische stadscentra komen tijdens de lente van 1941 volksvrouwen op straat om de situatie aan te kaarten en het lokale bestuur onder druk te zetten. Ze verzamelen zich via informele sociale buurtnetwerken en krijgen op enkele plaatsen een vierhonderdtal deelnemers op de been. De vrouwen kijken naar hun voorgangsters die tijdens de Eerste Wereldoorlog dezelfde acties ondernamen tegen de hongersnood. De hoedsters van het gezin zijn niet meer in staat om hun kinderen te voeden en gaan daarom vreedzaam protesteren. Dat beeld moet de plaatselijke machthebbers wijzen op hun verantwoordelijkheid voor de voedselbevoorrading.
In Antwerpen komt het in mei 1941 verschillende malen tot zogenaamde ‘hongertochten’. Op 21 mei trekt een grote groep vrouwen naar de Grote Markt. ’s Ochtends begint er een optocht door de Seefhoek, die groeit aan tot een protestmars naar het stadhuis. Sommige deelneemsters brengen zwarte vlaggen mee. De slogan van de optocht is ‘Wij eisen meer brood’. De vrouwen leggen de verantwoordelijkheid onder meer bij de stedelijke diensten voor voedselvoorziening en prijscontrole. Die treden te weinig op tegen de woekerhandel op de zwarte markt.
Het protest komt vooral uit de meer volkse wijken in de stad. Dat is niet verwonderlijk aangezien in arbeidersmilieus de voedselproblematiek zwaarder weegt. Het zijn vooral vrouwen uit de 5de en 11de wijk (de buurt van de Seefhoek en Borgerhout intra muros) die zich voor het stadhuis verzamelen. Wanneer de politie enkele deelneemsters ondervraagt, verdedigen deze zich. Dat doen ze door te getuigen van de moeilijkheden die zij ondervinden om hun gezin te voeden, vooral door de tekorten aan brood en aardappelen.
De volgende dagen vinden in verschillende buurten nog enkele kleinere optochten plaats. Ook de Antwerpse randgemeenten zien gelijkaardige hongertochten passeren. Zo vinden op 27 mei twee optochten plaats doorheen Hoboken. Enkele Hobokense vrouwen maken hun klachten verder duidelijk in een brief aan burgemeester De Coster, ondertekend door ‘de dragers van de zwarte vlag’.
De lokale Antwerpse gezagdragers zien zich genoodzaakt te reageren op de hongerprotesten. Op 24 mei, na de optocht voor het stadhuis, nodigt burgemeester Leo Delwaide een delegatie vrouwen uit op het stadhuis om hun grieven te bespreken. Ook de burgemeester van Hoboken onderneemt actie. Een dag na de hongertochten in zijn gemeente schrijft hij naar de Antwerpse provinciegouverneur om de klachten van de volksvrouwen aan te kaarten. Hij toont begrip voor situatie van de deelneemsters. Toch probeert hij toekomstige protesten in de kiem te smoren door via affiches het verbod op samenscholingen en betogingen te herhalen.
Brooddiefstallen
Tegelijk met de hongertochten vindt een verwant fenomeen plaats. Op 23 mei getuigt bakker Frans Jozef Marinus voor de politieagenten van de eerste wijk: "Heden middag rond 12.15' uur bevind ik mij met mijn triporteur, geladen met brooden, in de Falconstraat alhier. Terwijl ik bij een klient vertoefde had er een groote samenscholing van vrouwen rond mijn voertuig plaats … en toen maakten zij van de gelegenheid gebruik om mijn triporteur om zoo te zeggen gansch ledig te plunderen. Bij nadere toezicht heb ik vastgesteld dat er 95 brooden van 900 gram werden weggenomen." Tijdens de twee laatste weken van mei, wanneer de protesten elkaar kort opvolgen, krijgt de Antwerpse politie dagelijks gelijkaardige meldingen binnen van overvallen bakkers.
Hoewel diefstal van voedsel een frequent delict is in oorlogstijden, is de intensiteit van de overvallen op broodkarren in mei 1941 opvallend. Het is dan ook waarschijnlijk dat huisvrouwen dit als een vorm van collectief protest zien en zo hun wanhopige situatie proberen te benadrukken. De hongertochten doven in juni 1941 uit en daarmee nemen ook de overvallen af.
Communistische inmenging
De vorm van protest die de volksvrouwen gebruiken, doet sterk denken aan de hongeroptochten uit de Eerste Wereldoorlog. Toch speelt er in het Antwerpen van 1941 nog een andere factor. De Belgische Kommunistische Partij (BKP) probeert deze hongertochten te recupereren om zo haar aanhang onder de arbeidersbevolking uit te breiden.
Door het aanvankelijke Niet-aanvalsverdrag tussen nazi-Duitsland en de Sovjet-Unie bevinden de Belgische communisten zich in een moeilijke positie in 1941. De BKP kan niet openlijk de confrontatie met de bezetter aangaan en moet daarom andere manieren zoeken om mensen te mobiliseren. De ongelijke voedselverdeling en hoge prijzen op de zwarte markt is er daar een van. Voorafgaand aan 21 mei lopen communistische militanten door de Antwerpse arbeiderswijken om huisvrouwen aan te sporen tot protest. Ook circuleren vlugschriften waarin zogenaamde ‘communistische vriendinnen’ de broodtekorten aanklagen.
Een maand later, na de aanval van Duitsland op de Sovjet-Unie, verbiedt de bezetter de BKP. Die laatste zet haar strijd verder in de clandestiniteit. In juni 1941 verschijnt de eerste uitgave van het Antwerpse sluikblad De Stem der Vrouw, uitgegeven door de Vlaamse Kommunistische Partij. Het blaadje looft vrouwen uit verschillende Belgische steden voor hun protestacties en vraagt om te blijven betogen.
Ongenoegen over de bezetting
Na enkele weken van protest komt een oplossing voor het broodtekort in België dankzij de invoer van graan uit Frankrijk en rogge uit Duitsland. De overheid kan zo de gemoederen bedaren. Toch kan men niet voorkomen dat de publieke opinie tegenover de bezetter verschuift. Na een aanvankelijke onverschillige houding tegen het bezettingsregime, keren vele Antwerpenaren zich door de voedselproblematieken tegen Duitsland. Tijdens de volgende oorlogsjaren zal deze afwijzing enkel verder groeien.
Lees meer over de voedseltekorten tijdens de Tweede Wereldoorlog.